De Kinderboekenweek duurde dit jaar bijna vier weken. Ik reed heel Nederland door, overnachtte op onverwachte plaatsen, wist overal op tijd te arriveren en schampte langs een keelontsteking. Vier weken feest. Maar ineens is het voorbij en dan zit je weer gewoon achter je bureau te schrijven, met uitzicht op een twaalf meter hoge beukenhaag, waar ik het nou eindelijk met de achterbuurman over moet hebben. Cold turkey afkicken. Dat gaat gepaard met nachtmerries waarin je:
– te laat van huis gaat en als je de deur van je appartementencomplex (huh?) opent, zijn er vijf kleine kefhondjes die de benen nemen, en een hele boze mevrouw geeft jou de schuld en roept: ‘NEE! NIET OPTILLEN!’
– hopeloos verdwaalt op weg naar de bibliotheek en het wordt later en later.
– door je zoons wordt afgezet in een dorp dat je niet kent, en je moet zelf de weg zien te vinden en je bent al te laat
– een klas in de bibliotheek krijgt die je al eerder hebt gehad, en je hebt ze DRIE uur achter elkaar, en ze weten alles al.
– je coole filmpjes niet meer kunt vinden.
– zo matig presteert dat je wel kunt begrijpen dat alle kinderen op de grond liggen en andere dingen doen.