‘Jullie mogen hier wel zitten,’ zei de Drentse baas van de theeschenkerij. ‘Op de loungeset.’
Hij stond op en liet zijn asbak met peuken op tafel staan. Eigenlijk was het te koud daar, in de schaduw onder de dichtbebladerde parasolbomen, maar het was voor het eerst in een week dat we op een echte bank konden zitten. Een bank met kussens. En de theebaas was aardig. ‘Als je muntthee wilt, kom maar even mee, dan mag je het zelf plukken. Er is zelfgemaakte appeltaart. Willen jullie er ook slagroom bij?’
We waren nog niet terug uit Tsjechië, of we lieten onze jongens al wéér in de steek. Nou ja, na een korte onderbreking, waarin we de was deden, bijpraatten met de jongens en mijn moeder en jongste zoon verhuisden. Onze vorige fietsvakantie was enigszins in het water gevallen wegens een blindedarmontsteking halverwege (zie deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5, deel 6, deel 7 en deel 8), en dat zouden we dit jaar goed maken. Mijn blindedarm was eruit, dus er kon weinig misgaan. Acht dagen lang fietsten we door Nederland, en terwijl ik in Tsjechië nog steeds samen met de hoofdpersonen uit mijn boek leefde, waren ze nu weg. We fietsten tussen de 70 en 90 kilometer per dag, en we hielden ons voornamelijk bezig met zaken als: hoe blijf ik droog? Hoe word ik weer droog? Hoe krijgen we de schoenen weer droog? (‘Laten we een NRC kopen,’ zei ik tegen Dick. ‘Dan kunnen we die eerst lezen en daarna maken we eer proppen van.’ Maar voor de ingang van de Jumbo in Steenwijk stond een jongen de Telegraaf uit te delen. Ideaal. Extra dik). Waar vinden we een plek om te slapen? Hoe ver is de wc ‘s nachts, en hoe schoon is ie? Waar verkopen ze campinggaz? (O help, de enige winkel waar ze campinggaz verkopen gaat over tien minuten dicht, en we kunnen hem niet VINDEN!). Slapen geiten ‘s nachts, of blijven ze doormekkeren?
Het is omslachtig en vermoeiend, dat kamperen, en al helemaal als je elke morgen weer verder trekt en alles weer in moet pakken en op de fiets moet laden. Maar dan zie je al fietsend de zon over het maïsveld glijden, je ruikt het pasgemaaide gras, je ontdekt een tafeltje met bakjes blauwe bessen langs de kant van de weg, je plukt bramen voor in het toetje, je komt langs een tuin waar je thee mag zetten en op de bank mag zitten (gooi een euro in de brievenbus), je kunt ergens de was doen en een campinggast leent je zomaar zijn wasrek (‘ik zag jullie bezig met die waslijn, dit is handiger’), je eet krieltjes en tuinbonen en bakt er voor het eerst van je leven echte biefstuk bij (‘veel goedkoper dan uit eten gaan’), je ziet ineens een stuk blauwe lucht tussen de wolken, of je hoort prachtige pianomuziek als je op het dorpsplein stopt om de weg te zoeken – het komt uit de kerk. Een inloopconcert. En je luistert een half uur lang naar Tschaikovsky en Schubert, en dan fiets je verder, op zoek naar de volgende plek om te slapen.