De theologie

De rode letter komt in de hele Bijbel voor. Maar de intensiteit verschilt. Dat zegt iets over de bedoeling van de tekst.

We kunnen in de loop van de geschiedenis verschillen signaleren in de manier waarop God met mensen spreekt. Verschillen zijn er ook tussen het Oude en het Nieuwe Testament. God spreekt met Adam, zoals mensen onder elkaar spreken. In Exodus en Leviticus vind je exacte omschrijvingen van onder meer de tempeldienst en de wetten. In Rechters, Koningen en Kronieken zijn het vaak korte instructies die God geeft. En bij de profeten merk je dat God boodschappen aanreikt voor mensen in concrete situaties. Jezus leeft als mens onder het volk en zijn dialogen herinneren deels aan de manier waarop God met Adam sprak, deels ook is er sprake van verkondiging en bemoediging.

Naast deze lijnen zijn er in het Nieuwe Testament eigen karakteristieken, zo merkte Gie Vleugels naar aanleiding van zijn werk aan de markeringen op, die stuk voor stuk afwijken van de godsspraak elders in de Bijbel:

> Gods stem uit de hemel wijst zijn Zoon aan en bevestigt zijn gezag – Mattheüs 3:17 en parallellen, Mattheüs 17:5 en parallellen (ook in 2 Petrus 1:17); Johannes 12:28;

> God wijst Johannes de Doper op Jezus – Johannes 1:33;

> God neemt het woord in een gelijkenis van Jezus – Lucas 12:20;

> God spreekt Petrus aan om hem klaar te maken voor het opnemen van niet- Joden in de Kerk – Handelingen 10:13, 15 en 11:7, 9;

> Jezus spreekt tot zijn apostelen tussen zijn opstanding en hemelvaart – verschijningen van Jezus in de slothoofdstukken van de evangeliën; Handelingen 1:4-8;

> Jezus spreekt tot Paulus na zijn hemelvaart – Handelingen 9:4-6, 10-6 en parallellen; 18:9-10; 22:18, 21; 23:11; 1 Korinthiërs 12:9;

> De Geest geeft leiding aan de verkondigers – Handelingen 8:29; 10:19-20; 13:2; 21:11;

> Woorden van Jezus die de discipelen zich herinneren of bij traditie hebben ontvangen – Handelingen 11:16 en 20:35; 1 Korinthiërs 11:24-25;

> Paulus citeert een uitspraak van Jezus uit het evangelie van Lucas – 1 Timotheüs 5:18 citaat (uit Lucas 10:7).

Klik hieronder op het genre of bijbelboek waarvan je meer wilt weten:

Toen destijds de voorbereidingen werden getroffen voor een Quote-editie in Nederland, zijn er testjes gedaan. Eén van de vragen die werden gesteld aan leken en aan theologen was: ‘Welk bijbelboek heeft naar jouw verwachting de meeste rode teksten?’ De antwoorden varieerden. Vaak koos men voor Psalmen. Of men noemde een evangelie. Bijna niemand noemde het bijbelboek Leviticus, terwijl dat wel het goede antwoord is.

Als je het geheel van de vijf boeken van Mozes bekijkt, zie je hoe het boek Leviticus het meest de rode letter kent. Nagenoeg de hele bundel is rood gekleurd. Dat is opmerkelijk, omdat het juist een gedeelte is, waar wij gemakkelijk aan voorbij gaan. We vinden het al gauw te technisch, te gedetailleerd, en sommigen zouden zelfs spreken over gedateerdheid, omdat de tekst de inrichting en de opzet van de tabernakel en de priesterdienst bespreekt.

Je kan aan die rode kleur conclusies verbinden. Het laat zien hoe belangrijk voor de Joden de inrichting van de tabernakel en de priesterorde is geweest. De tabernakel is niet gemaakt naar menselijk goeddunken; er is sprake van een schets die door God gewild is. En die betrokkenheid van God betreft de hele wetgeving en orde zoals de Joden die hebben ontvangen. Daarom is het hart van de Pentateuch niet direct het verhalende gedeelte dat ons als westerse christenen vaak het meest aanspreekt; het is het liturgische en ethische deel waar wij soms over struikelen bij het lezen. We worden aangemoedigd na te denken over de vraag waarom die liturgie en waarom die wetten van reinheid zo belangrijk zijn. Het laat zich raden dat ze geen doel in zichzelf zijn, maar dat ze helpen om het volk heilig te houden, bijzonder voor God.

Je ziet dat besef, dat God Zelf aangeeft hoe Hij gediend wil worden, ook op andere plaatsen in de Bijbel. Daarover doordenkend voedt het onze bescheidenheid en beschikbaarheid om God te dienen in zijn heiligdom. De eerste vraag bij dat heiligdom is dus niet of wij het leuk of aardig vinden, de eerste vraag is of de inrichting van het heiligdom recht doet aan Gods heiligheid en aan Gods bereidheid mensen te ontmoeten.

De historische boeken zijn terughoudend in het geven van citaten van God. Vaak volstaat een regieaanwijzing. Mensen krijgen opdracht een bepaalde richting op te gaan, ze krijgen prioriteiten aangereikt voor hun leven en voor hun gedrag. Op een beslissend moment is er een regisseur die richting geeft. Daarna keert de zwarte letter terug en zijn het gewone mensen die uitvoering geven (of niet) aan datgene wat ze als oriëntatie hebben gekregen.

Bij de richter Gideon is er even een intensivering (Rechters 6-7). Hij is blijkbaar bij uitstek een richter die zijn ambt laat verbinden met de opdracht van God. En bij Simson is er uitleg over het Nazireeërschap (Rechters 13). Het Nazireeërschap is een vorm van verbondenheid met God, heiliging voor Gods dienst, die de Nazireeër onderscheidt van andere mensen.

De boeken van Samuël geven Gods directe rede aan het begin bij de afwijzing van Eli’s geslacht en de roeping van de jonge Samuël (1 Samuël 2-3). Ook de keus voor het koningschap (1 Samuël 8-10) en de verschuiving van koning Saul naar koning David (1 Samuël 15-16) gaan met enkele citaten gepaard.

Zoals de inrichting van de tabernakel in Leviticus uitvoerig door God is geïnstrueerd, zo komt God ook in citaten aan het woord als het gaat over de wens al dan niet een tempel in Jeruzalem te bouwen (2 Samuël 7). De kritische woorden van de profeet Natan over de relatie die David aanknoopt met Batseba zijn te herleiden tot een citaat van God (2 Samuël 12:7-12).

Salomo’s vraag om wijsheid en Gods reactie daarop zijn in de directe rede (1 Koningen 3). God spreekt ook tot Salomo als de tempel in dienst wordt genomen (1 Koningen 9). De kritiek op de afgoderij komt eveneens van God (1 Koningen 11). God neemt Zelf het initiatief als Hij een oorlog tussen de twee stammen en de tien stammen wil voorkomen (1 Koningen 12). En de kritische woorden aan koningen als Jerobeam en Basa zijn uit Gods mond opgetekend (1 Koningen 14 en 16). Elia de profeet kent enkele gesprekken met God (1 Koningen 17-19).

Het is behoorlijk stil als het gaat om citaten in 2 Koningen. Er zijn citaten in de woorden die Jehu hoort (2 Koningen 9:6-10) en woorden die Hizkia verneemt (2 Koningen 19-21). God spreekt ook direct door de profetes Chulda (2 Koningen 22).

De boeken 1 en 2 Kronieken herhalen op summiere wijze het patroon van 1 en 2 Koningen. In 2 Kronieken 24:26-28 volgt een laatste citaat, waarbij God de motieven geeft voor de ondergang van Jeruzalem.

Veel stukken uit de geschriften zijn zwart geschreven: je ziet het in Ezra, Nehemia, Esther. Er is maar één uitzondering in Nehemia 1:8-9, waar Mozes wordt geciteerd als God vertelt dat de zonde gevolg is van verstrooiing van Israël over diverse landen en trouw impliceert dat men naar Jeruzalem mag terugkeren.

Het begin van Job kent de dialoog tussen de duivel en God (Job 1-2). Daarna wordt het stil met citaten. Alleen de reden van de discussie in het boek Job komt in hoofdstuk 9 in een citaat van God: ‘Wie kan bewijzen dat Ik onrechtvaardig ben?’ Het geeft tegelijk de kern weer van het boek Job; het boek wil juist die rechtvaardigheid van God als onderwerp thematiseren. Het is dus geen toeval dat juist deze vraag in een rode letter is geplaatst. Pas in hoofdstuk 38 beginnen de langere citaten, als God Zelf met overmacht laat zien hoe onzinnig het is dat mensen de besluiten van God op de weegschaal gaan leggen. De laatste hoofdstukken geven met hun lange citaten dan ook de kern van de theologische betekenis van het bijbelboek Job.

Voor veel mensen zijn de psalmen een bron van herkenning voor hun eigen geloofsleven. De herkenning ligt niet zozeer in het spreken van God Zelf, als wel in de mogelijkheid zich als mens te kunnen spiegelen aan de vroomheid van andere mensen. Het is goed dat te beseffen, want op de vraag vanuit de redactie van de Quote-editie ooit aan mensen (en onder hen vele theologen) gesteld ‘welk bijbelboek geeft de meeste citaten van God’, blijkt het boek Psalmen hoog te scoren.

De werkelijkheid ligt anders. Er zijn meer psalmen waarin God niet aan het woord komt, dan psalmen waarin Hij Zelf wel spreekt. Juist de meest geciteerde psalmen, zoals Psalm 23 over de herder die zijn schapen weidt en Psalm 139, over God die ook de nieren van de mens heeft geschapen en de mens door en door kent, juist die psalmen blijken meer te zeggen over de menselijke devotie dan over God, die Zelf aan het woord komt. Uiteindelijk komt God in zeventien van de 150 psalmen Zelf aan het woord. Zijn stem is te beluisteren in Psalm 2, 4, 12, 32, 46, 50, 75, 81, 82, 87, 89, 90, 91, 95, 105, 110, 132.

Voor de duidelijkheid zij nogmaals gezegd dat het ontbreken van citaten niet betekent dat er in deze zwarte teksten geen sprake is van Gods wil en Gods openbaring. Juist de opname van de tekst als geheel in de canon mag gezien worden als een instrument en een appel van Gods Geest om in navolging van dichters en tekstschrijvers die in de Schrift aan het woord komen het geloof invulling te geven. Daarnaast zijn er de citaten die soms als een deur kunnen functioneren om het totale raam van teksten te herkennen.

De profeten zijn in voortdurende dialoog met God. Dat merk je aan de vele plaatsen waarop de rode letter zichtbaar is. Bijna ieder hoofdstuk vind je daar wel het getuigenis van.

Ezechiël spant de kroon en laat nagenoeg alleen maar regieaanwijzingen en tijdsaanduidingen toe. Alleen in hoofdstuk 1 heeft hij geen quote. Daarin komt een visioen naar voren, een hemelgezicht en dat is in zijn verbeeldende vorm in zichzelf al gelijkwaardig aan de quote. Verder is God voortdurend aan het woord.

Ook de andere grote profeten, Jeremia en Jesaja, kennen het heen-en-weer tussen God en de profeet. Jesaja begint met de klacht van God, die hem ertoe aanzet om de opdracht tot spreken te aanvaarden. Opmerkelijk is dat juist hoofdstuk 53 geen quotes kent. Dat gedeelte gaat over de lijdende dienaar van de Here. Het is een hoofdstuk waarin God – om het met een metafoor te zeggen – zijn goddelijke mantel heeft afgelegd en in de gestalte van een dienaar Zich laat onderdompelen in het lijden van de wereld. Hij neemt plaatsvervangend de schuld van mensen op Zich en draagt als mens de last die andere mensen de vrede aanreikt. En ook hoofdstuk 64 heeft geen quotes; daarin komt God naar voren als pottenbakker. Je zou het de gestalte van de Geest kunnen noemen, die de menselijkheid van mensen kneedt en vormt tot een voor God herkenbaar en bedoeld instrument.

Jeremia is al even intens in de weer met de dialoog. Tot en met hoofdstuk 39 vind je het overal. Hoofdstuk 40 en 41 ontbreekt de quote. Het zijn meer verhalende gedeelten. Hoofdstuk 52 kent ook geen quote. Eigenlijk geeft hoofdstuk 51 al een soort afronding als er letterlijk staat: ‘Dit was het einde van Jeremia’s berichten.’ Hoofdstuk 52 is een soort afronding voor de lezer, zodat de lezer weet hoe het vervolgens verder gaat met Israël en de profeet.

De profeet Daniël heeft weinig quote. De tekst is vooral beschrijving, biografie. Je vindt er als citaat het schrift op de muur bij Belsassar: ‘Mene, mene, tekel ufarsin’. Net als bij Ezechiël vind je wel de visioenen en daarin komen mensen aan het woord. De visioenen zijn een andere gestalte van Gods openbaring. Ze vatten niet in woorden, maar met beelden raken ze de ziel van de profeet en het is de profeet die daar – bij gebrek aan foto’s – weer woorden aan mag geven. Je kan er overigens nog over discussiëren in hoeverre mensen die in de visioenen sprekend binnenkomen niet met God gelijk geschakeld kunnen worden. In de Roodletterbijbel is er voor gekozen dat niet te doen, omdat ze anders zijn benoemd.

De meeste kleine profeten hebben in ieder hoofdstuk quotes: Hosea, Amos, Obadja, Nahum, Zefanja, Haggai, Maleachi. Als er al een hoofdstuk geheel in het zwart is gedrukt, is er een logische reden. Het gaat om een gebed (Jona 2), om een prozaïsche lovende conclusie van mensen (Zacharia 14), lofprijzing (Habakuk 3), een visioen (Micha 1) of een aanzet vanuit de praktische ervaring van een sprinkhanenplaag (Joël).

Er zijn zes boeken in het Oude Testament waarin God niet met een quote aan het woord komt. Het gaat om Ruth, Ezra, Esther, Spreuken, Prediker en Hooglied. Alleen al uit het feit dat enkele van deze bundels een rol spelen bij één van de Joodse hoogtijdagen, kan je afleiden dat deze boeken allerminst onbelangrijk zijn en minder te betekenen zouden hebben omdat God niet in eigen persoon spreekt. God kan immers ook via mensen spreken. Het pregnante spreken zoals je dat evenwel in Leviticus vindt, bijna van a tot z, vind je hier dus niet. Wie de bedoeling van de teksten wil achterhalen, moet daar dus naar andere deuren kijken dan naar de citaten.

In het Nieuwe Testament vind je geen direct spreken in Filippenzen, Kolossenzen, 1 en 2 Thessalonicenzen, 2 Timotheüs, Titus, Filemon, 1, 2 en 3 Johannes en Judas. Omdat nogal wat quotes in het Nieuwe Testament te maken hebben met citaten van het Oude Testament kan je de conclusie trekken dat het om geschriften gaat die voor een breder publiek bedoeld zijn. Bij dit gehoor speelde het citaat van het Oude Testament geen rol, ze waren – in tegenstelling tot de Joden – niet vertrouwd met deze tekst en konden er dus geen begrip aan ontlenen, zoals dat wel het geval is bij Joden die het Oude Testament soms al uit het hoofd kenden en de tekst goed als oriëntatie konden gebruiken om ook de waarde van de Here Jezus te verstaan.

De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat er pregnante perioden in de geschiedenis zijn, waarin God met indringendheid aanwezig is. En in andere perioden spreekt Hij volledig via mensen die Hem vertegenwoordigen. Je kan die indirectheid niet toeschrijven aan één bepaalde stijl. Immers Ruth en Esther zijn vertellingen van biografieën van vrouwen. De boeken Spreuken en Prediker zijn vanuit levenswijsheid geschreven. En het boek Hooglied is een poëtisch hoogstaande uitgave. Ezra ten slotte zou je bijna een managementboek kunnen noemen, waarin Ezra het volk begeleidt vanuit de ballingschap en structuur helpt te geven.

Wat het Nieuwe Testament betreft kan je vaststellen dat alle boeken waarin het directe spreken ontbreekt een briefstructuur hebben. De meeste horen bij de tweede generatie van christenen. De eerste generatie was gedreven door het directe contact met Christus. Deze christenen hadden zelf de levende stem van de Heer gehoord en kenden zijn klank. Dat geldt niet voor de tweede generatie. Die tweede generatie is ook niet meer bezig om het verhaal van de meester vast te leggen, ze hebben hun blikrichting meer op het geheel van de gemeente gericht. Ze doen aan gemeentevorming. Ze hebben iets met organisatie en onderlinge verstandhoudingen.

Het zwijgen van God wil niet zeggen dat God ontbreekt. God kan immers in directe zin spreken, maar Hij kan ook indirect via mensen werken en door zijn Heilige Geest kan Hij ook in de structuren aanwezig zijn. Inspiratie staat of valt niet met quotes. Wel is het zo, dat je van een directheid kan spreken in de quotes, die in de verhalende en analyserende stukken niet op die manier aanwezig is.

De evangeliën hebben meer verhalende gedeelten en uitvoerige lessen, wijsheden en parabels van Jezus. Je vindt de rode letter bij die laatste categorieën. In Mattheüs is dat bij de Bergrede (hoofdstuk 5 tot en met 7), het hart van het evangelie (10 tot 13) en de uitleg voorafgaand aan de kruisiging van Jezus (23 tot 25).

Marcus is summierder met grote stukken directe rede. Hij geldt als een van de eersten die de biografie van Jezus op schrift heeft gesteld en is er sterk op geconcentreerd om de gebeurtenissen zoals ze zich in de laatste drie jaar van Jezus leven hebben afgespeeld op papier te zetten.

Lucas heeft in het hart van zijn evangelie diverse gelijkenissen die Jezus uitspreekt. Hij heeft bronnen die zich de kostelijke gelijkenissen herinneren. Hij vertelt de parabels van de rijke man en de arme Lazarus, hij weet van de gelijkenis van de verloren zoon en de verloren hanger aan een sieraad.

Johannes heeft weer andere gedeelten, die hij zich herinnert, toen hij aan de voeten van de meester zat als leerling. Meest imposant is zijn weergave van het hogepriesterlijk gebed (14 tot en met 17). Het is kostelijk dat de canon ook het getuigenis van Johannes heeft opgenomen, omdat hij meer nog dan andere evangelisten, in de directe nabijheid van de Here vertoefde en zich direct liet aanspreken door de spiritualiteit van zijn leermeester.

Juist in de teksten die de evangelisten van Jezus weergeven laten ze zien wat hen geraakt heeft en daarmee geven ze een duidelijke toonzetting die kleur geeft aan het hele evangelie. De combinatie van vier evangeliën maakt het mogelijk een gevarieerd beeld te krijgen van de woorden die Jezus heeft uitgesproken. Zijn talloze vragen nodigden de mensen uit om zelf na te denken over hun verhouding tot God. Zijn concrete parabels hebben vaak een praktische toepassing. En zijn woorden in de vertrouwelijke kring van de discipelen gesproken laten zien dat Hij wist van hart tot hart te spreken.

Het spreken van Jezus in de evangeliën is uniek. De stem van God krijgt een intermenselijk geluid. God past Zich in de gestalte van Jezus aan bij het niveau van mensen. Alles krijgt een toegankelijke maat.

Bijzonder zijn de uitspraken van Jezus in het Aramees. Hij spreekt het dochtertje van Jaïrus aan met: Talita koem (Marcus 5:41). Het woord ‘opstaan’ heeft gelet op de bijzondere betekenis in het leven van Jezus een dubbelzinnige betekenis; en het Hebreeuws zal ongetwijfeld makkelijker onthouden zijn door leerlingen, omdat het een kernachtige uitspraak is en omdat het de kern raakt van Jezus’ eigen leven.

Als laatste woorden aan het kruis spreekt Hij: ‘Eloï, Eloï, lama sabachtani?’ (Marcus 15:34). Het zijn woorden in het Aramees, die komen uit Psalm 22. Jezus bidt als het ware de hele psalm. Hij herkent zijn leven en zijn dood in de strekking van wat de dichter beschrijft. Het is toch al opmerkelijk hoe vaak de psalmen door Jezus in het slot van het evangelie worden geciteerd (Mattheüs 21:16, 42, 22:44). De tekst ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ is één van de weinige citaten die we in het lijdensverhaal tegenkomen. Aan het einde van het evangelie verstilt Jezus. Zo dringt de beklemming van de godverlatenheid door tot in de stilte van de trommelvliezen.

Een apart genre als het gaat om directe citaten van Jezus vormen de grote redes. Je vindt er bij Mattheüs al zeven en ook Lucas en Johannes geven enkele langere homiliën van Jezus: de Bergrede (Mattheüs 5-7), de uitzending van de leerlingen (Mattheüs 10), gelijkenissen (Mattheüs 13, Lucas 15-16), onderricht aan de leerlingen (Mattheüs 18, Lucas 10-12), over de bijbelgeleerden en de farizeeën (Mattheüs 23), over de laatste dingen (Mattheüs 24 en ook Marcus 13 en Lucas 21), gelijkenissen (Mattheüs 25) en de belofte van de Heilige Geest (Johannes 14-17).

Jezus spreekt met alle mensen. Hij staat midden in de wereld en midden tussen de mensen. Opvallend is de beweging in het evangelie dat Hij diverse keren eerst in het publiek spreekt en dan een speciale toerusting geeft aan zijn leerlingen. Zo gaat het als Hij de toehoorders gelijkenissen vertelt (Mattheüs 13) en later zijn leerlingen extra uitleg geeft. Zo gaat het als Hij in discussie geraakt met de farizeeën (Mattheüs 15) en later zijn leerlingen een nader referentiekader geeft. Zo gaat het na de dialoog met de rijke jongeling (Mattheüs 19). En zo gaat het in zekere zin ook als Hij een toelichting geeft op zijn reis naar Jeruzalem (Mattheüs 20). De vraag wie de gesprekspartner is, is altijd weer relevant. De gedeelten met de leerlingen geven vaak een verdieping of een verduidelijking. Ze hebben een sterke educatieve zijde.

Jezus spreekt volgens het evangelie van Mattheüs vooral in en in de omgeving van Kafarnaüm. Jezus heeft er een huis als thuis en trekt van daaruit regelmatig naar omliggende plaatsen, naar het open land. Met een boot gaat Hij geregeld het meer op. Vanaf hoofdstuk 19 trekt Hij naar Judea. En daar gaat het al snel richting Jeruzalem (Mattheüs 19:17) waar de laatste dingen zich voltrekken. Zo kan je uiteindelijk twee cirkels trekken: één rond Kafarnaum en één rond Jeruzalem. Je realiseert je dat Jezus Zelf amper bij de Middellandse Zee is geweest; de plaatsen Tyrus en Sidon vormen daarvan eigenlijk de enige uitzondering.

Het boek Handelingen oogt behoorlijk ingetogener dan de evangeliën. De quotes beperken zich in de regel tot korte regieaanwijzingen en tot citaten van het Oude Testament. Het is een lijn die je in het vervolg van het Nieuwe Testament sterker gaat herkennen. De directheid van spreken van God komt minder naar voren. Het is ook minder noodzakelijk, omdat het getuigenis van Jezus Christus krachtig is en in de mondelinge overlevering en later in de teksten van de evangeliën op schrift hun eigen oriëntatie bieden.

In hoofdstuk 1 van Handelingen is Jezus Zelf nog aan het woord. In hoofdstuk 2 beginnen de citaten. In gedeelten waar het gaat over ervaringen van de apostelen volstaat in de regel de beschrijving van de wonderen (hoofdstuk 3) en de situatieschets van de eerste gemeente (hoofdstuk 5).

Daar waar Saulus zijn godservaring opdoet (hoofdstuk 9) zijn er quotes. Het gaat – je ziet dat patroon vaker – om een omwenteling in zijn leven; een ontwikkeling die je vanuit menselijke logica niet zou verwachten. Je zou het directe spreken van God haast een ‘noodgreep’ kunnen noemen, gewenst omdat de volgorde van natuurlijke elementen de gewenste verandering onvoldoende inzet.

De quotes zijn er ook als het gaat over de verruiming van de spijswetten (hoofdstuk 10), immers de oorspronkelijke spijswetten hadden ook goddelijk gezag vanuit quotes. De opdracht om naar de heidenen te gaan met het evangelie is een cultuurwending waarin God spreekt (hoofdstuk 11). In de volgende hoofstukken zijn het steeds korte bemoedigingen (hoofdstuk 18, 23) en een duiding van hoe de verhouding ligt tot het Joodse volk (hoofdstuk 28).

De brieven kennen amper oorspronkelijke quotes van God. Het gaat in de citaten bijna in alle gevallen om citaten die al in het Oude Testament als uitspraak van God zijn getypeerd. Je vindt ze in de brief aan de Romeinen het meest, 24 keer. 1 Korinthiërs heeft er 3, 2 Korinthiërs 3. Galaten 3. Efeziërs 2. Jakobus 2. 1 Petrus 2. 2 Petrus 1. Ze zijn gemarkeerd, en bieden een goede oriëntatie op het betoog van de schrijver.

Een bijzonder citaat is te vinden in 1 Korinthiërs 11:24-25. Het gaat daar niet om een citaat van het Oude Testament, maar om een citaat van Jezus’ Zelf die het heilig avondmaal onderbouwt. De tekst toont de grote waarde die de gemeente vanaf het begin aan die woorden heeft gegeven. En zeer opmerkelijk is de vloed van citaten in het bijbelboek Hebreeën; 27 in totaal.

De brief aan de Hebreeën is een goed voorbeeld van hoe de godsspraak functioneert in het geheel van een betoog. Zo’n 14 procent van de brief is als godsspraak gemarkeerd. Meestal wordt God als spreker aangewezen, maar er zijn ook twee passages waar de Zoon aan het woord is (2:12-13 en 10:5-9), en de citaten uit Psalm 95:7-11 (in 3:7-11, 15; 4:3, 5, 7) worden ingeleid met ‘zoals de Heilige Geest zegt’. De talloze godsspraken in de brief maken de lezer klaar voor de oproep aan het slotgedeelte van de brief: ‘Pas op dat u God, die tot u spreekt, niet de rug toekeert!’ (12:25).

Het bijbelboek Openbaring is duidelijk van een andere inslag dan de brieven van Paulus. Je vindt er minder citaten uit het Oude Testament; het lijkt meer op de manier waarop de profeten in het Oude Testament de godsspraak inbrengen. Er zijn weer heel zelfstandige citaten te vinden van de Heer. De brieven die aan de gemeentes worden gestuurd zijn één integraal citaat van God (hoofdstuk 2 en 3). Daarnaast is er de verbale ondersteuning van het visioen. En tegen het einde van het bijbelboek zijn er directe citaten bij het oordeel over Babylon, het laatste oordeel, en de belofte van Christus’ komst die enkele malen klinkt. Meestal is Christus aan het woord (88 verzen), en een enkele keer God de Vader (7 verzen) en God de Zoon (2 verzen).

In Openbaring gaan de registers van de quotes weer open. Er is reden voor dit directe spreken. Het betreft het besef dat er standvastigheid nodig is. Er is een nieuwe situatie ontstaan. Christus blijft langer weg dan men had vermoed en gehoopt. Johannes spreekt de gemeente moed in.